Op de eerste maandag na Driekoningen wordt in grafisch Nederland nog hier en daar het gildenfeest ‘Koppermaandag‘ gevierd.
In België heet deze dag ‘Verloren Maandag‘ (ook wel ‘Verzworen Maandag’) en het is in Vlaanderen en vooral in de provincie Antwerpen traditie om dan worstenbroden en appelbollen te eten.
In vroeger tijden werden werkgevers bovendien geacht ruimhartig met drinkgeld te strooien. Dat kon flink in de papieren lopen, blijkt uit aantekeningen Balthasar IV Moretus. Hij stond van 1679 tot 1730 aan het hoofd van de in 1555 door Christoffel Plantijn opgerichte Officina Plantiniana (dat we sinds 1877 kennen als Museum Plantin-Moretus). Moretus noteerde in 1723 zijn uitgaven voor Verloren Maandag:
Aen de gasten der drukkerij: fl. 9,12
Plaetdrukkers Wwe Baerts: fl. 3,4
Lettergieters: fl. 3,4
Plaetdrukkers binnenshuis: fl. 3,4
Daarbij kwamen nog de boekbinders en de boeksluiters. Maar daarmee was Moretus er nog niet, blijkt uit Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1935:
Wij geven ons moeilijk een denkbeeld van den overvloed van drinkgeld-verplichtingen, die een welstellend burger als B. Moretus op zoo een Verloren-Maandag te vervullen had. Buiten de werklieden der drukkerij staan er op zijn lijst nog tientallen menschen van allen aard, die op dien dag groote of kleine fooien ontvingen. Wij stippen er eenigen aan uit den hoop: de briefdragers van de verschillende postondernemingen van Brussel, Luik en Namen, van Bergen in Henegouwen, van Zeeland, van Gent, Brugge en Oostende, van Mechelen, en van Leuven; – de tamboers van de zes gilden, van de St. Andrieswijk en van ‘t Kasteel; – de busschieters van ‘t Kasteel; – de trompetters van den toren; – de fluiters van de St. Andrieswijk; – arbeiders en voerlieden van de Vrijdagsche markt, – de lossers en laders van de St. Jans Brugge, van ‘t Hoog Bierhoofd, van de werf, van ‘t schip van Amsterdam, van Rotterdam, van Delft, van Gent, van de Houtkaai, van ‘t Hessenhuis, enz. enz.; – de ‘craenkinderen’; – de kleermakers, Vacke (‘cleermaecker van Jonker Balthasar’) en Beethoven (‘cleermaecker van Juffrouw’); – tientallen van werklieden en leveranciers van allen aard, waaronder ‘den blycker, den bruyn-bierbrouwer, den wit-bierbrouwer, het backersmeysen, den moesmeier, het melckmeysen, den peruckier’, enz.; – ‘den Handuyt, den cnaep van de Zielen, den cnaep van de Romanisten, de Savelkerre’, enz.; – en een gansche reeks geestelijke orden: de Paters Minimen, Discalsters, Predikheeren, Augustijnen, Beggaerden en Lieve Vrouwebroeders, naast de nonnekens Wit Susters en Clarissen (Archief Mus. Plantin, R. 1167).
*
[EBb]: In de Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1935, wordt onder de titel ‘De Plantijnsche werkstede –
Arbeidsregeling, tucht en maatschappelijke voorzorg in de oude Antwerpsche drukkerij‘ uitgebreid geput uit het archief van het Plantijn-Museum. De teksten zijn te raadplegen via de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL).
Geef een reactie